Theatergeschiedenis,
een overzicht.
Verteltheater (tot 3000 v.Chr.)
Om de oorsprong van theater te achterhalen, moeten we teruggaan in de tijd. In vroeger tijden was het gebruikelijk dat vertellers sprookjes en mythen deelden met het publiek, waarbij ze mogelijk de wezens uit hun verhalen tot leven brachten door middel van beeld en gebaar. Hierdoor zouden deze vertellers wellicht beschouwd kunnen worden als de allereerste acteurs. Dus zelfs in die periode had toneel al een sociale rol, namelijk het gezamenlijk onder ogen zien van angsten en bijgeloof. Hoewel deze oorsprong in het verre verleden ligt, blijft het vertellen van boeiende verhalen ook in deze tijd buitengewoon populair.
Het klassieke Griekse en Romeinse theater (3000 v.C. - 500 n.C.)
Het Griekse theater vindt zijn oorsprong in de verering van Dionysos, de Griekse god van vruchtbaarheid. Bij feesten ter ere van deze god werden dansen en koorzangen opgevoerd, die uiteindelijk uitgroeiden tot drie theatervormen die vandaag de dag nog steeds bestaan: komedie, satire en tragedie. In de vijfde eeuw voor Christus waren er drie prominente tragedie-schrijvers: Aeschylus, Sophocles en Euripides. Dankzij hen hebben we talloze Griekse tragedies die nog regelmatig worden opgevoerd.
Van de meer dan negentig werken die Aeschylus (525-426 v.C.) heeft geschreven, hebben slechts zeven de tand des tijds doorstaan. Onder andere "Perzen," "Zeven tegen Thebe," "Smekelingen," de trilogie "Oresteia" (bestaande uit "Agamemnon," "Offerplengsters" en "Goede geesten") en "Prometheus geboeid" zijn bewaard gebleven.
Sophocles (494-405 v.C.) heeft maar liefst honderddrieëntwintig drama's geschreven. Enkele van de bewaarde stukken zijn onder andere "Koning Oidipoes," "Antigone" en "Elektra."
Euripides (480-406 v.C.) stond bekend om zijn maatschappijkritische aanpak in zijn toneelwerken. Enkele van zijn bekendste bewaarde stukken zijn "Helena," "Medea" en, net als Sophocles, schreef hij ook een werk genaamd "Elektra."
Om deze voorstellingen aan het publiek te kunnen tonen, werden immense openluchttheaters gebouwd, die later dienden als inspiratie voor het Romeinse theater.
Middeleeuwen (500 - 1500)
Toen het West-Romeinse Rijk ten einde kwam, betekende dit tegelijkertijd het einde van het toneel waar gedurende eeuwen massa's mensen naar theaters trokken. Door toedoen van de rooms-katholieke kerk, die stelde dat theater een verwerpelijke amusementsvorm was die afgoden verheerlijkte, werd er tussen vijfhonderd en negenhonderd na Christus geen toneel meer opgevoerd. Niettemin was het theater nooit volledig verdwenen. Er bleef nog altijd vermaak bestaan dankzij mimespelers, jongleurs en andere volksentertainers die hun kunsten vertoonden op pleinen, markten en andere openbare plekken.
Tussen de tiende en de twaalfde eeuw zag de kerk de mogelijkheid om via theater de ongeletterde bevolking van die tijd te onderwijzen in het geloof. Maar toen ze bemerkte dat de bevolking deze voorstellingen eerder als amusement beschouwde, wat uiteraard niet de bedoeling was, werd theater volledig uit de kerk verbannen. Desondanks bleven groepen theatermakers hun inspiratie putten uit de Bijbel en voerden ze christelijk geïnspireerde voorstellingen op. De geschikte accommodatie om theater te spelen ontbrak echter vaak, waardoor er gespeeld werd waar dan ook mogelijk was. Dit gaf ook aanleiding tot de zogenaamde wagenspelen, waarbij acteurs een specifieke scène op een wagen opvoerden en vervolgens verplaatsten naar een andere locatie. Op een andere wagen die later verscheen, werd dan de volgende scène uitgevoerd.
Een andere veelgebruikte vorm was het simultaantheater, waarbij op een uitgestrekte locatie diverse decors werden opgezet en acteurs zich gedurende het stuk van het ene naar het andere decor begaven. De zogenaamde "abele spelen" vonden daarentegen plaats in burchten of kastelen en brachten theater met thema's zoals liefde en klassenverschillen.
Tussen deze wereldlijke thema's en de christelijke thema's bevonden zich de moraliteiten. Dit type theater was gebaseerd op bijbelse verhalen, maar wereldser dan de heiligen- of mirakelspelen. In deze moraliteiten namen acteurs de gedaante aan van bepaalde deugden of ondeugden. Hun doel was steevast om de ziel van een mens voor zich te winnen.
Aan het einde van de middeleeuwen werden meer technische aspecten aan het theater toegevoegd. Er waren valkuilen op het toneel en acteurs konden zweven door de lucht. Dit vormde een vroege voorloper van het spectaculaire karakter dat tegenwoordig zo alledaags is.
Renaissance (1500-1600)
Na de duistere middeleeuwen brak de renaissance aan. "Renaissance" betekent letterlijk "wedergeboorte". In deze periode trachtten mensen de cultuur van de klassieke oudheid te herontdekken. Dit hield tevens in dat vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw tot en met de zeventiende eeuw het theater nieuw leven ingeblazen zou worden. Nieuwe vormen van theater ontstonden en er werden ook nieuwe theaters opgericht. Wanneer we naar de theaters van vandaag kijken, is het geen verrassing dat de renaissance zich liet inspireren door de Romeinse theaters. Ondanks dat deze theaters als belangrijke bron van inspiratie dienden, werden er toch aanzienlijke aanpassingen doorgevoerd. Zo werd het klassieke podiummodel vervangen door een podium dat meer diepte kon bieden aan de scène. Om dit te bewerkstelligen, werd de podiumvloer voorzien van een helling of "pente." Ook werden voor het eerst coulissen gebruikt. Niettemin zou het merendeel van de handelingen nog steeds plaatsvinden op het voorste gedeelte van het podium.
Lees ook! Cour, Jardin en andere zones van een podium.
In de zestiende eeuw kon Italië worden beschouwd als het centrum van de renaissance, waar het theater van Machiavelli en Monteverdi veel opzien baarde. Daarnaast werd Goldoni beschouwd als een van de belangrijkste figuren binnen de "commedia dell'arte." In deze theatervorm dragen de acteurs consistent dezelfde kleding en maskers, en desondanks was het voor het publiek altijd duidelijk welk personage ze vertolkten. Gedurende die tijd had vrijwel elke respectabele stad zijn eigen figuren binnen de commedia dell'arte. De meest bekende van deze figuren zijn Pantalone, een sluw en slim karakter, en Arlecchino, de harlekijn die op speelse wijze het verhaal altijd een impuls gaf. In de zestiende eeuw werd in Spanje het tragikomische genre populair. Een voortrekker van dit genre was onder andere Cervantes, vooral bekend van "Don Quichot."
Wat is er leuker dan een avondje uit naar een heerlijke theatervoorstelling? Of het nu verhalen zijn of muziek rond een kampvuur, intiem teksttheater, bewegingstheater of een grootschalig musicalspektakel, de live ervaring van al dit prachtigs is ongeëvenaard. Het zal je wellicht niet verrassen dat theater een lange weg heeft afgelegd om te worden zoals we het vandaag kennen.
In Engeland werden vermoedelijk de eerste theaters opgericht op de binnenplaatsen van herbergen, waar podia werden gebouwd. Aan het podium waren toen alleen staanplaatsen te vinden. Ook in de later gebouwde theaters die werden opgericht, kon nog steeds de klassieke herbergstructuur worden herkend. Toen werden er rondom het podium balkons gebouwd, meestal drie boven elkaar. In één van deze balkons werden loges gecreëerd waar de welgestelde gasten plaats konden nemen. Op de andere balkons werden banken geplaatst. Voor de armste bevolkingsgroep werden enkel onoverdekte staanplaatsen in het midden van de cirkel voorzien.
In die tijd was decor vrijwel overbodig, en het podium had ook een verdieping met een balkon. Het geheel deed denken aan de indeling van een klassiek Romeins theater. In 1559 vaardigde koningin Elizabeth I een verbod uit voor alle Engelse toneelschrijvers om over politiek of religie te schrijven. Bovendien zorgde ze voor regulering van het theater. Dit resulteerde in twee soorten theaters in die periode: privétheaters en openbare theaters. Theatergezelschappen traden in die tijd op in beide soorten theaters. In de winter werkten ze in de privétheaters, die alleen toegankelijk waren voor de rijke aristocratie, en in de zomer speelden ze in de openbare theaters waar iedereen kon komen kijken. In 1570 ontnam Elizabeth I echter de lokale overheden het recht om een theater te onderhouden. Dit leidde ertoe dat theater alleen nog voor de rijkere klasse werd gebracht, tot groot ongenoegen van het gewone volk.
In Frankrijk werd het theater voornamelijk beheerd door rondtrekkende gezelschappen die van stad naar stad trokken. In Parijs waren er echter ook enkele vaste gezelschappen. Zelfs deze gezelschappen werden in hun vrijheid beperkt, dit keer door Kardinaal Richelieu, de rechterhand van koning Lodewijk XIII. Hij bepaalde dat een stuk verplicht de drie klassieke eenheden moest bevatten, namelijk tijd, plaats en handeling. Bovendien moest een stuk zich afspelen op één locatie binnen één etmaal, en mocht er slechts één thema centraal staan. Ondanks deze beperkingen bracht de renaissance prachtige theaterwerken voort die tot op heden worden opgevoerd. Denk maar aan het werk van Shakespeare, Molière, Vondel, Bredero en anderen.
De Barok (1600 - 1700)
Gedurende de barokperiode evolueerden de theaters geleidelijk tot de theaters zoals wij die vandaag kennen. Ze werden uitgerust met een orkestbak en er ontstond de mogelijkheid om zware decorstukken op te hijsen met een treksysteem. Tevens werd de akoestiek binnen de theaters aanzienlijk verbeterd tijdens deze periode.
Achttiende eeuw (1700 - 1800)
In de achttiende eeuw kwam het "theater van de Verlichting" op. Dit heeft natuurlijk niets te maken met de belichtingsmogelijkheden binnen het theater, maar verwijst naar de ideologische en culturele beweging. Deze theatervorm ontstond in Engeland en verspreidde zich door heel Europa, inclusief Frankrijk. Deze stroming, ook wel bekend als de "filosofie van de rede", ontleent zijn naam aan het herwaarderen van de rede en haar kritische mogelijkheden. Schrijvers uit die tijd konden via hun werk deze nieuwe levensvisie onder de aandacht van het brede publiek brengen.
Negentiende eeuw (1800 - 1900)
Als reactie op het verheven "theater van de verlichting" ontstond een toneelvorm die zich ergens tussen tragedie en komedie bevond. Het zou een theatervorm worden die zich richtte op het leven van de gewone mens en de zogenaamde volkshelden. Nu de regels over het theater minder strikt werden en de adellijke kringen niet langer exclusieve controle hadden over het theater, ontstonden er plotseling meer mogelijkheden voor het toneel. Burgerlijke thema's zoals ongelukkige huwelijken, verleiding en financiële problemen konden nu worden behandeld. Door deze herkenbare onderwerpen werd het theater weer toegankelijk voor het gewone volk. Bekende vertegenwoordigers van dit genre waren Dumas, Hugo en Multatuli. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam het symbolisme op, een theatervorm die meer emotie naar het theater wilde brengen door symboliek als vertrekpunt te nemen.
Twintigste eeuw (1900 - 2000)
De eerste helft van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door het realisme, waarin toneelschrijvers ernaar streefden om alledaagse zaken op een waarheidsgetrouwe manier weer te geven. Rond 1920 ontstond in Duitsland het epische theater. Hier lag de focus niet alleen op het aanspreken van de emoties van het publiek, maar vooral ook op het bereiken van hun intellect. Dit waren stukken met een boodschap. Vaak werd deze boodschap overgebracht door afwisseling tussen animatie en informatie. Het gebruik van projecties of vertellers was niet ongebruikelijk binnen deze kunstvorm.
Lees ook! Bertolt Brecht en het Episch Theater.
Tussen 1945 en 1960 groeide het absurdisme sterk in populariteit. Deze toneelvorm, waarin de logische samenhang van elementen als relatief werd beschouwd, kenmerkte zich door de deconstructie van personages, plot, communicatie en tijdsverloop. In de jaren zeventig deed het vormingstheater zijn intrede, waarin zowel persoonlijk als maatschappelijk bewustzijn werd nagestreefd. In de jaren tachtig maakten mensen kennis met het postmodernisme, een filosofische stroming die uitgaat van een onbeheersbare wereld en vanuit die opvatting verschillende stijlen en technieken combineert.
De eenentwintigste eeuw (vanaf 2000)
In deze tijd is het theater onmiskenbaar verankerd in ons cultureel erfgoed. Zowel Vlaanderen als Nederland herbergen voortreffelijke toneelscholen waar jonge acteurs en actrices worden opgeleid. In professionele theaters staan zowel nieuwe stukken als klassiekers op het programma, en ook het amateurtheater presteert opmerkelijk goed. Waar technische hoogstandjes en ingenieuze decors vroeger voornamelijk waren voorbehouden aan grote professionele theaters, begint het amateurtheater nu ook technisch steeds meer bij te benen. Dit helpt hen bij de uitdaging om steeds betere theaterproducties te leveren.
De geschiedenis leert ons veel over het ontstaan van bepaalde theatertradities en vakspecifieke termen. Daarom kan enige kennis van deze geschiedenis je helpen om bepaalde gebruiken en termen in de toneelwereld beter te begrijpen. Op deze website vindt u een toneelwoordenboek waar de meeste termen worden uitgelegd. Daarnaast zijn er verschillende boeken beschikbaar over de geschiedenis van het theater waarmee u een breed beeld van de theatergeschiedenis kunt verkrijgen.
-Meer informatie?-
- Toneel met kinderen door F. Busschots, G. Didelez en D. Dobbeleers. ISBN: 9789059322141
- Antwerpen theaterstad door Toon Brouwers. ISBN: 9789401422437
- The Theatre, a concise history by Phyllis Hartnoll. ISBN: 9780500204092